Smelbrêge / Smallebrugge

Smallebrugge is één van de kleinste van de 365 Friese kerkdorpen. Het lag vroeger aan weerszijden van een belangrijk vaarwater, de handelsroute de Olde Ee. Daarlangs ontstonden in de late Middeleeuwen  handelsplaatsen als IJlst, Woudsend en Sloten. Het westelijk deel van Smallebrugge behoorde tot Wymbritseradiel en het oostelijk deel bij Doniawerstal. Bij de gemeentelijke herindeling op 1 januari 1984 is het oostelijk deel van het dorp tezamen met Koufurderrige bij Wymbritseradiel gekomen.

Het dorp bestond uit een kerk, enkele boerderijen, een aantal huizen en een stins, het Hepkehuis van een zekere Hepka. Van daaruit werd de Olde Ee gecontroleerd. Dit Hepkehuis was in de 15de eeuw het middelpunt van de vete tussen de Schieringers en de Vetkopers. Tijdens de bloedige Donia-oorlog werd in 1459 het Hepkehuis verovert door Haring Donia. In 1637 werd bij een brand bijna het gehele dorp verwoest. De kerk bleef gespaard maar werd rond 1750 afgebroken. Er is nu nog een kerkhof met klokkenstoel.

In het najaar van 1972 vond bewoner Uilke van der Kooij bij het hekkelen een zeldzaam ruiterzwaard uit de tweede helft van de veertiende eeuw. De vondst is een bevestiging van de aanwezigheid van de stins, waarover verder geen gegevens bekend zijn.

Algemeen wordt aangenomen dat Smallebrugge z’n naam te danken heeft aan een smalle brug die over de Olde Ee zou hebben gelegen. Volgens Willem Vellinga, die een scriptie over Smallebrugge heeft geschreven, is er een betere verklaring. Brêge, brugge betekende in het oud-Fries ‘broek’ oftewel ‘moeras’. Smallebrugge kan dus als aannemelijke verklaring ‘klein moerasgebied’ betekenen.

De Gouden Boaiem

Tussen Woudsend en Heeg ligt het natuurgebied de Gouden Boaiem. Het is een eiland, dat omgeven wordt door de Wâldseinster Rakken, de Noarder Ie, de Nauwe Wimerts, de Jeltesleat en de Hegemer Mar. In de tachtiger jaren van de 20ste eeuw is een noordelijk stuk van het oorspronkelijke oppervlak afgesneden door het graven van een rechtstreekse waterverbinding van de Hegemer Mar naar de Jeltesleat.

De graslanden en boerderijen zijn in de loop der tijd aangekocht door Staatsbosbeheer en sinds 1988 is de Gouden Boaiem helemaal  in bezit van deze organisatie. De oppervlakte van het reservaat is ruim 175 hectare. Verreweg het grootste deel (158 hectare) bestaat uit grasland. In de noordwesthoek staat 10 ha plas/dras. Langs de Hegemer Mar komt 3 hectare rietland voor en daarnaast liggen in het gebied enkele door Staatsbosbeheer aangelegde plasjes en moerasgebiedjes. Het is een uniek weidevogelgebied met bijzondere vegetaties. Het beheer staat geheel in dienst van de zorg voor het behoud van de weidevogels.

Vroeger woonden er zeven huishoudingen op de Gouden Boaiem. Staatsbosbeheer heeft twee van de oorspronkelijk vier aanwezige boerderijen aangekocht om van daaruit het reservaat te beheren. De beide andere boerderijen zijn afgebroken. De twee boerderijen van Staatsbosbeheer worden verpacht aan de familie Bokma. Hier worden met een biologische bedrijfsvoering de Jerseys van De Jerseypleats in Workum en It Heidenskip opgefokt.

Al in een ver verleden was de naam ‘Gouden Bodem’ bekend. Eén van de vier oorspronkelijke boerderijen droeg die naam. Volgens overlevering is de naam afgeleid van ‘Gold Boerda’, dat zou duiden op vruchtbare grond. In een andere verklaring wordt gesproken dat de naam een verbastering is van ‘Gouden Ciborie’. Na de Reformatie in 1580 was  het katholieke geloof verboden en hielden de katholieke Hegemers ’s nacht in een boerenplaats op het eiland stiekem kerkdiensten. De gouden altaarversierselen, waaronder de Ciborie, zouden op het eiland verstopt zijn in de grond. De naam ‘De Gouden Bodem’ werd de algemene benaming van dit stuk natuurgebied. Op vroegere kaarten, zoals in de atlas van Eekhoff  van 1849-1859, wordt het eiland aangeduid als ‘Oostwoude’.